[159] |
|
Yernax Ramautarsing, kandidaat voor de Amsterdamse gemeenteraad voor het Forum voor Democratie (FvD), zette het begrip ras in Nederland weer volop op de kaart. Volgens de voormalig student politicologie is wetenschappelijk bewezen dat sommige rassen een lager intelligentie (IQ) hebben dan andere. Oud-advocaat en huidig FvD-kamerlid Theo Hiddema bevestigde deze uitspraak. Zo hebben Antilianen volgens Ramautarsing een lager IQ dan Nederlanders. Vanwege deze uitspraken betichten velen de FvD-ers van racisme. Het vuur werd Ramautarsing zo na aan de schenen gelegd dat hij zich terugtrok als kandidaat voor de Amsterdamse gemeenteraad.
Ramautarsings en Hiddema’s bewering dat IQ-verschillen tussen menselijke rassen wetenschappelijk zijn bewezen is belangrijk. Als dat juist is, zijn de beschuldigingen voor racisme onterecht. Racisme is anderen eigenschappen toewijzen alleen op grond van ras, zoals: ‘Jij bent Antiliaan, dus dom'. Maar als datlagere IQ bij de Antilianen overtuigend is aangetoond in valide, betrouwbare en herhaalde wetenschappelijke studies, verwijst de uitspraak over een lagere IQ bij Antilianen niet naar ras, maar naar wetenschappelijke evidentie. Dat is geen racisme.
Maar zowel Ramautarsing als Hiddema geven geen onderliggende bronnen voor hun bewering, zodat ik daar zelf naar op zoek ben gegaan. Maar voordat ik daarop terug kom probeer ik een antwoord te vinden op de vraag: 'wat moeten we onder menselijk ras verstaan?' Het antwoord op deze vraag is minder eenvoudig dan het lijkt en hangt af vanuit welke wetenschap we het begrip ras bestuderen: biologie, antropologie of sociologie/politicologie.
Als eerste moet ik een veel voorkomende verwarring uit de wereld helpen. Engelstalige biologische literatuur geruikt vaak de term human race. Letterlijke vertaald betekent dat ‘menselijk ras’, maar in de Angelsaksische literatuur wordt daar vrijwel altijd de ‘menselijke soort’ mee bedoeld. In de huidige biologie is er vrijwel consensus dat er tegenwoordig nog maar één menselijke soort is: wij, de Homo sapiens (wijze mens).
In de biologie rekent men organismen tot één soort als die zich kunnen voortplanten en dat tot vruchtbare nakomelingen leidt. Paarden en ezels zijn, hoewel ze sterk op elkaar lijken, verschillende soorten. Nageslacht dat voortkomt uit een kruising tussen een paard en een ezel (muilezel) is onvruchtbaar. Bij honden kan een love story tussen een Chiwawa en een Deense dog echter wel tot vruchtbaar nageslacht leiden, zodat die, ondanks hun grote verschillen, tot dezelfde soort gerekend worden.
Er is tegenwoordig nog maar een soort mensen: wij, de Homo sapiens
Verder moeten we er rekening mee houden dat alle taxonomieën die wij gebruiken om organismen in te delen menselijke constructen zijn. Ze helpen ons om de wereld die ons omringt beter te begrijpen. Voor de natuur zelf zijn ze van generlei waarde.
|
Zoals gezegd is er in de huidige biologie grote overeenstemming over dat er vandaag de dag nog maar één menselijke soort bestaat en dat daarin geen rassen worden onderscheiden, zoals bij paarden en honden. Tot enkele tienduizenden jaren geleden werd de aarde bevolkt door vele mensensoorten, zoals de Homo neanderthalers in Europa en West-Azië, de Homo erectus in Oost-Azië, de Homo soloensis en de Homo florensis in Indonesië.
Op de Homo sapiens na, zijn al die mensensoorten verdwenen, deels omdat ze zich met de sapiens vermengden, deels omdat ze door de sapiens werden uitgeroeid en deels omdat ze uitstierven. Overigens dat andere mensensoorten zich met de sapiens konden vermengen roept de vraag op of we wel over afzonderlijke mensensoorten mogen spreken of dat ze rassen waren binnen één mensensoort. Maar na het, buiten de sapiens, verdwijnen van alle Homo rassen/soorten is die discussie voor het hedendaagse rassenbegrip irrelevant.
Conclusie: De huidige biologie kent geen menselijke rassen, zodat die ook niet gebruikt kunnen worden om raciale IQ-verschillen te bestuderen.
Antropologen gebruiken het begrip ras in een beschrijvend classificatiesysteem waarin ze mensen indelen op basis van hun geografische en fenotypische (waarneembare) eigenschappen. Onderscheiden wordt het Kaukasische ras (ook wel europide of blanke ras genoemd), Mongoloïde ras (Azië), Amerikaanse ras (Indianen) en Ethiopische of negroïde ras (Afrika).
Zo’n beschrijvende indeling kan niet racistisch zijn. Het beschrijven dat Mongoloïde Japanners er anders uitzien dan Kaukasische Nederlanders is geen racisme, maar is objectieve waarneming. Dat geldt ook als uit objectieve waarneming zou blijken dat er IQ-verschillen tussen de antropologische rassen bestaan. Het probleem is echter dat we niet over objectieve en cultuurvrije meetinstrumenten beschikken waarmee we in alle antropologische rassen, met een veelheid aan culturen, hetzelfde IQ betrouwbaar kunnen meten. De kans is dan groot dat gemeten verschillen eerder ontstaan door een inadequaat meetinstrument, dan door echte IQ-verschillen tussen de antropologische rassen.
We beschikken niet over objectieve en cultuurvrije meetinstrumenten voor het menselijk IQ
Zo ontstond het vermeende verband tussen ras en IQ toen zo’n honderd jaar geleden de eerste IQ-tests voor volwassenen waren ontwikkeld. Alle toenmalige immigranten in Amerika moesten zo’n test maken. Daarbij bleek dat Noord-Europeanen hogere IQ-scores hadden dan immigranten uit andere regio’s. De mythe over het superieure Noord-Europeaanse IQ was geboren. Later bleek dat Noord-Europeanen de vragen in de talige tests beter begrepen dan mensen uit andere regio’s. Als u mij een IQ-test in het chinees afneemt scoor ik ook slechter dan een zwakbegaafde chinees.
Conclusie: hoewel de antropologie het begrip ras gebruikt om de geografische en fenotypische eigenschappen van mensen objectief te beschrijven en te classificeren, beschikt ze niet over meetinstrumenten die het IQ van mensen in die rassen objectief en cultuurvrij kunnen meten. De antropologie is dus eveneens niet in staat om IQ-verschillen binnen hun rassen te bepalen.
In het sociologische domein is het begrip ras gebaseerd op de rassentheorieën uit het midden van de negentiende eeuw en kan vrijwel ieder gewenst onderscheid maken, meestal met een politiek doel. Een ras is dan niet anders dan wat je een ras noemt. Mensen die jaren in vrede samenleefden, kunnen elkaar in korte tijd naar het leven staan, zodra ze de ander als minderwaardig ras gaan beschouwen. Helaas kent onze geschiedenis daar vele schrijnende voorbeelden van.
Eind negentiende eeuw stond het begrip ras gelijk aan Nationaliteit. Fransen, Engelsen en Duitsers probeerden ieder voor zich met dubieuze experimenten de superioriteit van hun eigen nationale ras aan te tonen. Ook werd het begrip ras destijds gebruikt om het onderscheid tussen de elite en het proletariaat te rechtvaardigen. Arbeiders waren een lager geplaatst en minderwaardig mensenras die je best onder erbarmelijke omstandigheden mochten laten werken. Verder kregen antisemitische vooroordelen over het inferieure Joodse ras steeds meer voet aan de grond. De Franse Dreyfus affaire (1895) was daar een voorbeeld van.
Arbeiders waren een lager geplaatst en minderwaardig mensenras
Sindsdien is het begrip ras voor velerlei politieke doelen gebruikt, met als absolute diepte punt de Holocaust, waarin de nazi’s de joden en andere bevolkingsgroepen probeerden uit te roeien. Dat waren — volgens een destijds in nazikringen dominante opvatting — parasitaire rassen die een groot gevaar vormden voor het superieure Duits-Germaanse ras.
De laatste tijd duikt het begrip ras weer in toenemende mate op, met allerhande politieke doelen: Europa blank houden, de islam weren, slachtofferschap van racisme claimen, cowboy feestjes verbieden, et cetera. Dat kan omdat het sociologische begrip ras zo vloeibaar is als water. Het is een inhoudsloos begrip dat iedereen naar eigen behoefte kan invullen. Als we een hekel krijgen aan onze zuiderburen noemen we hen het ‘Belgische ras’. Er ontstaat dan automatisch een wij versus zij situatie, waarin we elkaar eigenschappen kunnen toedichten zonder rekening te houden met individuele verschillen: Belgen zijn dan Bourgondisch, Nederlanders zuinig.
Conclusie: Het sociale begrip ras is inhoudsloos en daardoor een gelegenheidsbegrip dat voor ieder politiek doel kan worden ingezet. In deze context kunnen gemakkelijk pseudowetenschappelijke aanwijzingen ontstaan die ‘aantonen’ dat bepaalde rassen minder intelligent zijn dan andere.
Ik verwees al naar de dubieuze negentiende eeuwse experimenten om verschillen tussen rassen aan te tonen. Ook in het begin van twintigste verschenen er regelmatig publicaties die rassenverschillen ‘bewezen’, zoals met schedelmeting (craniologie). De al besproken IQ-testen bij Amerikaanse immigranten bevestigden die studies. In de jaren dertig van de vorige eeuw werden in Duitsland proefschriften geaccepteerd die ‘aantoonden’ dat joden untermenschen waren. Er zijn is veel ‘wetenschappelijk’ studie naar rassenverschillen beschikbaar. Maar geen van die publicaties wordt tegenwoordig nog geaccepteerd.
Voor Ramautarsings en Hiddema’s bewering moeten we dus naar recenter onderzoek zoeken. Maar na 1945 —met de nazi-ideologie in het achterhoofd — waren studies naar raciale verschillen ondenkbaar. Toch vond ik in het wetenschappelijk tijdschrift Intelligence in 2008 een publicatie van Satoshi Kanazawa van de London School of Economics and Political Science over raciale IQ-verschillen bij mensen. De publicatie verscheen in vakgebied waarin Ramautarsings studeerde, zodat het aannemelijk lijkt dat de student politicologie kennis van deze studie heeft genomen. Waarschijnlijk is dat het wetenschappelijk bewijs waar de FvD-ers op doelden.
Kanazawa toetste een evolutionaire theorie die betoogt dat Europeanen en Aziaten gemiddeld slimmer zijn dan Afrikanen omdat hun zich tijdens de laatste ijstijd in cognitief uitdagender omgevingen ontwikkelden dan de voorouders van Afrikanen. Dat is moedig van Kanazawa, omdat dit een populaire nazi-theorie was. Maar mogelijk hadden de nazis soms ook gelijk.
De kanazawa studie steunt de beweringen van Ramautarsing en Hiddema
Kanazawa verzamelde de gemiddelde IQ-scores en de gemiddelde temperatuur van alle landen op wereld en berekende de afstand tussen die landen en de geboorteplaats van de mensheid, de Afrikaanse savannen (althans dat wordt nu aangenomen). Vervolgens correleerde hij de IQ-scores met zowel die afstanden als de gemiddelde temperaturen. De resultaten toonden dat in landen die verder van de wieg van de mensheid afliggen de gemiddelde IQ-scores hoger zijn en dat naarmate de temperatuur in een land 1°C lager is de gemiddelde IQ-score circa 1 punt stijgt. Zijn bevindingen steunen de in de vorige alinea besproken evolutionaire theorie, aldus Kanazawa.
Kanazawa’s bevindingen steunen echter niet alleen de evolutionaire theorie, maar ook de beweringen van Ramautarsing en Hiddema. Ik werk dat uit volgens Ramautarsings bewering over het IQ van Antilianen versus Nederlanders en gebruik de temperaturen op het Antilliaanse eiland Curaçao en in Nederland (zie figuur).
Volgens de figuur is de gemiddelde jaartemperatuur in Curaçao (32°C) ongeveer 19°C hoger dan in Nederland (13°C). Volgens Kanazawa zouden de gemiddelde IQ-scores in Curaçao dan zo’n 19 punten lager zijn dan in Nederland. En dat is wat Ramautarsing beweerde.
In De Psycholoog, het tijdschrift van Nederlandse psychologen, van maart 2018 gebruikt Jelte Wiggers de Kanazawa-studie als voorbeeld voor matig onderzoek. Dergelijk onderzoek kwalificeert hij net één stapje hoger dan frauduleus onderzoek zoals dat van voormalige hoogleraar Diederik Stapel. Zelfs een goede leerling uit groep 4 of 5 kan volgens Wiggers gaten schieten in de Kanazawa-studie.
Methodologische problemen degraderen de Kanazawa studie tot pseudowetenschap
De belangrijkste bezwaren tegen de Kanazawa-studie zijn dat de auteur de gemiddelde temperaturen uit de eenentwintigste eeuw gebruikt om evolutionaire processen in de ijstijd te verklaren. Ook gebruikt Kanazawa de stelling van Pythagoras om de afstand tussen de landen en de menselijke wieg te berekenen. Dat kan echter alleen als de aarde plat is. Verder zijn de gemiddelde IQ-scores die Kanazawa gebruikt volgens Wiggers nogal dubieus, terwijl de onderzoeker Afrikaanse landen het hoge IQ-scores buiten zijn berekeningen hield. Ik beschreef al dat de wetenschap niet beschikt over een valide en betrouwbaar instrument om het IQ in alle culturen gelijkwaardig te meten, zodat dergelijke metingen niet onderling vergelijkbaar zijn.
De Kanazawa-studie kent nog meer methodologische problemen, die ik niet allemaal bespreek. Maar tezamen met de hiervoor genoemde bezwaren maken ze de studie tot wetenschappelijke onzin ofwel hooguit pseudowetenschap.
Ramautarsings en Hiddema hebben gelijk dat de Kanazawa-studie redelijk recent wetenschappelijk ‘bewijs’ geeft voor raciale IQ-verschillen. En met de Kanazawa-studie als uitgangspunt heeft Ramautarsing ook gelijk als hij zegt Antillianen een lager IQ hebben, zelfs 19 punten. Als we aannemen dat de gemiddelde IQ-score in Nederlandse volgens norm (100) is, zijn Curaçaose bevolking met een gemiddeld-IQ van 81 maar net iets slimmer dan zwakbegaafden. Nemen we daarentegen aan de gemiddelde IQ-score in Curaçao overeenkomt met de norm (100), dan zouden Nederlanders met een gemiddelde IQ van 119 een superslim volkje zijn. Beide redeneringen lijken mij niet erg aannemelijk.
Volgens Ramautarsings zijn Curaçauënaren zwakbegaaft of Nederlanders supper slim
Hoewel Kanazawa’s zijn gegevens niet, zoals Stapel, verzonnen lijkt te hebben, stijgt de kwaliteit van zijn studie niet uit boven de racisme-studies uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het verbaast mij dan ook dat een student politicologie deze studie als uitgangspunt gebruikt voor beweringen over raciale IQ-verschillen, zonder die studie kritische te beoordelen. Mogelijk pasten Kanazawa’s bevindingen goed bij wat de student Ramautarsing toch al dacht, zodat hij die kritische beoordeling niet nodig vond. Psychologen noemen dat bevestigingsvertekening.
Dat de jurist Hiddema simpel met Kanazawa’s bevindingen en met zijn partijgenoot Ramautarsing meeging lijkt minder verbazingwekkend. In een eerdere column merkte ik al op dat juristen niet worden opgeleid in methodologie ofwel waarheidsvinding (zie hier). Juristen zijn daardoor niet of nauwelijks in staat wetenschap van pseudowetenschap te onderscheiden. Deze stelling wordt in de forensische en rechtspsychologie breed onderschreven.
Samengevat: er bestaat geen overtuigend bewijs voor raciale IQ-verschillen. Sterker nog, buitende de beschrijvende antropologische indeling, bestaan er geen menselijke rassen anders dan in de hoofden van degenen die dit begrip voor politieke doeleinden willen gebruiken.
***
Copyright © 2006-2022 - Dr. Bram Brouwer - All Rights Reserved